Geschiedenis schildkliermedicatie

Tot 1890 worden af en toe stukjes schapenschildklier getransplanteerd in mensen van wie de eigen schildklier niets meer doet. Ze voelen zich direct beter. Het middel is echter geen langdurig bestaan beschoren. In 1891 behandelt George R. Murray met schapenschildklier. De warme schapenschildklieren worden uitgeperst, waarna de vloeistof gemengd wordt met gelijke hoeveelheden gedestilleerd water. Dit mengsel wordt geïnjecteerd in mensen die geen schildklierwerking meer hebben, 10 druppels per spuit, iedere 3 weken. Het werkt wel, maar deze injecties bevallen ook niet zo goed.

Een jaar later schrijft Hector W.G. Mackenzie in The British Medical Journal dat hij een simpele oplossing heeft: het opeten van stukjes verse schapenschildklier. Dit is zo vies dat hij voorstelt het met een glaasje brandewijn in te nemen. Gelukkig worden de schildklieren al gauw gedroogd en vermalen. En in 1894 maakt Burroughs, Welcome, and Co.'s 'thyroid tabloids'. Hoffman-La Roche wordt in 1896 opgericht om ook een schildklierpreparaat te produceren. Organon ('t zit 'em in de naam) start in 1923 met insuline, en vier jaar later volgt de Nederlandse productie van het schildklierpoeder.

Hoewel de chemische structuur van levothyroxine al in 1927 bekend is, duurt het nog tot de jaren zeventig van de vorige eeuw voordat het synthetische product op grote schaal geproduceerd wordt. Nederland is een van de laatste Europese landen waar levothyroxine (Thyrax) op de markt komt.

Omdat de schildklier niet alleen het hormoon levothyroxine (T4) maakt, maar ook triiodothyronine (T3), is onder patiënten een wereldwijde discussie gaande over behandeling van een niet werkende schildklier met T4 én T3. Tot nu toe hebben de wetenschappers een voorkeur voor behandeling met alleen T4. Maar patiënten willen meer, en zij vinden veel artsen bereid T3 voor te schrijven. De nadelen van een behandeling met T3 zijn nauwelijks bekend. Niet onder patiënten, noch onder de voorschrijvers van T3.

Bronnen



Reacties